Tweeduizend jaar geleden overleed de Italiaanse
dichter Ovidius. In de eerste jaren van onze jaartelling voltooide hij zijn
METAMORPHOSEN.
In die fantasierijke verhalen vertelt hij hoe meisjes
bomen worden. Of vleermuizen. En hoe jongens uitgroeien
tot zwanen of tot een hert.
En dat allemaal tegen de achtergrond van een druk
universum waarin goden, nimfen en mensen ofwel in de netten van de liefde,
ofwel in de kluisters van de haat en wraak gevangen zitten.
De grondgedachte van de metamorphosen blijft: ‘alles
beweegt, niets blijft en niets vergaat…’
Pakweg 2000 jaar later hebben de cursisten van de
opleiding Schrijven aan onze academie ook hun verbeelding aan het werk
gezet Zij schreven een tekst waarin een gedaanteverandering
zit verwerkt; de ene keer al opvallender dan de andere keer.
Hendrik stapt met
zijn hondje, de bus op. Stipt om 9.15 u.
Die doet er exact zeven minuten over om bij de halte aan zijn bankje bij
de boom te komen. Daar zet hij zich neer. Rechts. Hij herleest pagina drie van
zijn handgeschreven dagboek, wat exact twee minuten en zeventien seconden tijd
in beslag neemt. Dan vervolgt hij zijn tocht, te voet. Zijn hondje tippelt rechts van hem. Na negenendertig stappen komt
hij aan het zebrapad. „Rechts, links, rechts.” declameert hij en steekt over om
tot bij zijn stamcafé te komen. „Dag Hendrik!” klinkt het vanachter de toog
wanneer hij binnenkomt. Ruth werkt vandaag, want het is dinsdag. Hij gaat naar
de kapstok, hangt zijn jas op en gaat aan het tweede tafeltje rechts van de
deur zitten, op de stoel die met de rug naar het raam staat. Zijn hond strekt
zich uit rechts van hem op de grond en hijgt afwachtend. Hendrik opent zijn heuptasje,
haalt er een koekje en zijn dagboek uit. Hij geeft het koekje aan zijn hond en
herleest pagina zeven uit zijn dagboek. Ruth staat ondertussen aan zijn tafel,
vraagt wat hij wil drinken. „Rozebottelthee, alstublieft.” „De rozebottelthee
is op, Hendrik.” Hij kijkt niet-begrijpend door zijn bril omhoog. „Ik heb er
hier gisteren nog gedronken.” „Het spijt me, maar dat moet dan het laatste
zakje zijn geweest. Wil je iets anders? Rodevruchtenthee, misschien? Die heeft
dezelfde kleur.” „Goed, doe dat dan maar.” Hendrik kijkt verslagen. Ruth heeft
medelijden met hem. Ze houdt hem in de gaten terwijl ze het theezakje onder de
lepel op het schoteltje legt. Links ervan twee suikerklontjes, zoals hij het
wil. Wanneer ze aan zijn tafeltje komt, ziet ze Hendrik naar een lege bladzijde
in zijn dagboek staren. Pagina zevenendertig. Dat is nieuw. „Nogmaals sorry,
Hendrik.” Hij reageert niet. „Hoeveel moet ik u?” Ze ziet het geld al
klaarliggen in zijn handen. „Twee euro twintig, alsjeblieft” Ruth glimlacht.
„Dit is twee euro en twintig cent, alstublieft, dankuwel.” Hij kijkt niet op,
staart naar de thee. Ruth draait zich om naar de koffiemachine om de
koffiebonen bij te vullen. Wanneer ze hem weer wil aankijken, is hij verdwenen.
De thee onaangeroerd. Het dagboek ligt nog steeds open, op pagina
zevenendertig. Er staat iets op geschreven. Ruth schuifelt dichter, schrikt
wanneer ze de woorden leest die in het papier lijken gekrast. „Nu ben ik hier,
op deze bladzijde, te midden van mijn woorden en gedachten. Getekend, Hendrik.”
Het hondje trommelt onrustig met zijn voorpootjes op de zitting van de lege
stoel…
© Joris
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.