Tweeduizend jaar geleden overleed de Italiaanse
dichter Ovidius. In de eerste jaren van onze jaartelling voltooide hij zijn
METAMORPHOSEN.
In die fantasierijke
verhalen vertelt hij hoe meisjes bomen worden.
Of vleermuizen. En hoe jongens
uitgroeien tot zwanen of tot een hert.
En dat allemaal tegen de achtergrond van een druk universum waarin
goden, nimfen en mensen ofwel in de netten van de liefde, ofwel in de kluisters
van de haat en wraak gevangen zitten.
De grondgedachte van de metamorphosen blijft: ‘alles beweegt, niets
blijft en niets vergaat…’
Pakweg 2000 jaar later hebben de cursisten van de
opleiding Schrijven aan onze academie ook hun verbeelding aan het werk
gezet Zij schreven een tekst waarin een
gedaanteverandering zit verwerkt; de ene keer al opvallender dan de andere
keer.
Voldoening
Waar
zijn al die onbezorgde woensdagnamiddagen gebleven?
Die
namiddagen dat ik zorgeloos binnen speelde als het buiten regende, om in
tussenpozen op de zetel te kijken naar mijn favoriete jeugdprogramma’s. Of om
een boek te lezen voor school. Dat hoorde er ook bij. Als ik dat niet deed op
de driezit in de woonkamer, was het vast op een stoel die ik tot bij de
radiator had gesleurd zodat ik daar mijn rug aan kon warmen. Ik las niet enkel
omdat het moest, maar omdat ik dat graag deed. Boeken zijn een poort naar een
andere wereld, waar draken wachten op ridders die hen zullen verslaan, zeeën
verkend worden door kapitein Nemo en een schat slechts enkele bladzijden ver
is…
In
elk boek kreeg ik de kans, telkens ik een bladzijde had omgeslagen, om uit te groeien tot een held.
Op een zomers terras, aan
de oevers van de Leie, zit een zilveren mikaatje gekneld
tussen twee stoepstenen. Het friemelt zich een weg naar de vrijheid. Tot een
bruuske bries het papiertje opschept. Het wappert in bochten tot net boven de
grond en glinstert in het zonlicht.
Mijn grote roodgelakte teen vangt het blinkende
niemendalletje op en laat het heel even op de wreef van mijn voet
balanceren. Ooit was dit ragfijne ding
een bolster rond een snoepje.
Ik raap het op, koester het in mijn handpalm en voel
me ineens kwetsbaar. Een verhaal over een afgedankt iets, een iets uit het
niets, ritselt door mijn gedachten. Ik vouw mijn hand open en blaas zo hard dat
mijn kleine zilveren bondgenootje verder opstijgt.
Het doorboort koude en warme luchtgolven, recht op
zijn doel af.
En kijk! Hoog boven de wolkenslierten,
groeit het uit tot een kolossale stalen vogel met weidse vleugels.
Zwevend krast hij dikke
witte strepen in de staalblauwe hemel.
De vogel heeft meerdere
ogen. Dat zijn de ovalen raampjes waartegen platgedrukte neuzen plakken.
Zij, daar hoog in de
hemel, zien een mensje zitten op een zomers terras, hier aan de oevers van de
Leie.
©
Evelyn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.