MOED
Ooit zou dit
plein mijn thuis worden, mijn warme jas, mijn haven, mijn geliefde, mijn vergeten.
Nu verstonk de gelige waas van schrale diesel mijn longen. De té harde woorden
en het geduw en getrek maakten me klein. Hier was ik onzichtbaar, eindelijk!
Dagen en
nachten was hij tekeer gegaan. Nee, dit was geen roepen meer maar een constant
keihard geloei. Geen moment rust. Mijn kop beurs door het
gehamer van steeds dezelfde zinnen. “ Ze moet terugkomen,
hier moet ze zijn en jij moet daar voor zorgen, jij moet je
verantwoordelijkheid nemen!” Tot zijn laatste woorden: ” Je moet ze vinden, je moet
ze terugbrengen. Je komt hier anders niet meer binnen. ”
De volgende
ochtend stond ik op een onbekend plein in een benauwde stad. Alles wees erop
dat ik haar hier zou kunnen vinden. Ze was verdwenen, weg. Niet van de ene dag
op de andere. Maar met kleine beetjes. De tijdschriften die ze begon te lezen.
De pakjes die de post leverde. Zelfs in haar taal begon de stad door te
klinken. Tot ze er op een middag niet meer was. Ze was weg, verdwenen.
Straten en
buurten waren in het begin zo vreemd. Ik sliep waar er plaats was. Eten
was overal te vinden. Wat goed is voor de duiven en ratten, was goed genoeg
voor mij. Ik sprak mensen aan en vroeg of ze haar kenden. “Meiske toch,”
zei een oudere mevrouw “ dr zitte dr iere azo duusd.” Een vreemd antwoord dat
ik toen niet begreep. Het leven was eenvoudig en langzaam begon ik te
vergeten waarom ik hier eigenlijk was. De deuren naar wat ooit thuis was waren
dicht. Alleen door haar te vinden en terug te brengen zouden ze weer open gaan.
De stad
leerde mij kennen en wat meer was, ze accepteerde mij. De muren herkenden
mijn stappen en op een dag hoorde ik mezelf lachen.
Tot ik
op een van mijn tochten overwacht in de onderbuik terecht kwam. In deze
buurt werd het menselijk wrakhout gedumpt. Een leven van zerpe wijn,
goedkoop vreten en neon-liefde. En toen zag ik haar. Eerst realiseerde ik het
me niet. Alsof je een bekend gezicht ziet waar je het niet verwacht. Daar zat
ze, uitgekotst.
Ik deed een
paar stappen naar haar toe. Ze wees naar me en zei “ jij moet…” De
rest hoorde ik niet meer. Het woord “moet” was in mijn keel geslagen als
gal. Ik had al te veel gemoeten in mijn leven. Ik stapte verder.
Het plein wachtte. Ik was op weg naar huis.
© Anne
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.