dinsdag 29 november 2016

GEDAANTEWISSELING: Pugilis

Tweeduizend jaar geleden overleed de Italiaanse dichter Ovidius. In de eerste jaren van onze jaartelling voltooide hij zijn METAMORPHOSEN.    
In die fantasierijke verhalen vertelt hij hoe meisjes bomen worden.  Of vleermuizen.  En hoe jongens uitgroeien tot zwanen of tot een hert.  
En dat allemaal tegen de achtergrond van een druk universum waarin goden, nimfen en mensen ofwel in de netten van de liefde, ofwel in de kluisters van de haat en wraak gevangen zitten.   
De grondgedachte van de metamorphosen blijft: ‘alles beweegt, niets blijft en niets vergaat…’

Pakweg 2000 jaar later hebben de cursisten van de opleiding Schrijven aan onze academie ook hun verbeelding aan het werk gezet   Zij schreven een tekst waarin een gedaanteverandering zit verwerkt; de ene keer al opvallender dan de andere keer. 

Pugilis

Belsignaal. 
Mick Slade stuift vanuit de rode hoek naar zijn tegenstander. Mick is twintig, een flinke tien jaar jonger dan de andere bokser. Met zijn jeugdig enthousiasme beukt hij erop los. Links, rechts, links, links, uppercut: zijn slagen treffen doel met de kracht van een gorilla.  De coach van de tegenstander staat te tieren naast de ring. “Ontwijken! Stoten! Uppercut! Sla hem verrot! Doe iets godverdomme, doe dan toch iets!” Tevergeefs. Mick ontwijkt de tegenaanvallen met het grootste gemak.
Lachend.
Dansend.
Als een dartel veulen in een groene wei.
Maar halverwege de tweede ronde laat het dartel veulen zich afleiden door een blonde merrie op de eerste rij. 
Een knipoog. 
Lange, bruine benen.
Grote, bruine borsten.
Mick kijkt het paard één seconde te lang in de bek. Plots wordt hij midden in zijn gezicht geraakt door een mokerslag. Zijn verdediging hapert, zijn rivaal timmert die ongenadig in de prak. Met iedere stoot voelt Mick zich tien jaar ouder worden. Het dartel veulen danst niet meer, maar staat te zwalpen op wankele benen. De stoere gorilla verandert langzaamaan in een lelijke neusaap.

De laatste uppercut zorgt ervoor dat geen prille twintiger, maar een versleten tachtiger neerzijgt in de ring.

“Hinnik,” denkt Mick. En: “Oe-oe-oe.”

Zijn laatste verwarde gedachten terwijl het publiek hem ziet versmelten met het witte canvas.

© Jan

woensdag 23 november 2016

GEDAANTEWISSELING: Hondje

Tweeduizend jaar geleden overleed de Italiaanse dichter Ovidius. In de eerste jaren van onze jaartelling voltooide hij zijn METAMORPHOSEN.    
In die fantasierijke verhalen vertelt hij hoe meisjes bomen worden.  Of vleermuizen.  En hoe jongens uitgroeien tot zwanen of tot een hert.  
En dat allemaal tegen de achtergrond van een druk universum waarin goden, nimfen en mensen ofwel in de netten van de liefde, ofwel in de kluisters van de haat en wraak gevangen zitten.   
De grondgedachte van de metamorphosen blijft: ‘alles beweegt, niets blijft en niets vergaat…’

Pakweg 2000 jaar later hebben de cursisten van de opleiding Schrijven aan onze academie ook hun verbeelding aan het werk gezet   Zij schreven een tekst waarin een gedaanteverandering zit verwerkt; de ene keer al opvallender dan de andere keer. 

Hendrik stapt met zijn hondje, de bus op. Stipt om 9.15 u.  Die doet er exact zeven minuten over om bij de halte aan zijn bankje bij de boom te komen. Daar zet hij zich neer. Rechts. Hij herleest pagina drie van zijn handgeschreven dagboek, wat exact twee minuten en zeventien seconden tijd in beslag neemt. Dan vervolgt hij zijn tocht, te voet. Zijn hondje tippelt  rechts van hem. Na negenendertig stappen komt hij aan het zebrapad. „Rechts, links, rechts.” declameert hij en steekt over om tot bij zijn stamcafé te komen. „Dag Hendrik!” klinkt het vanachter de toog wanneer hij binnenkomt. Ruth werkt vandaag, want het is dinsdag. Hij gaat naar de kapstok, hangt zijn jas op en gaat aan het tweede tafeltje rechts van de deur zitten, op de stoel die met de rug naar het raam staat. Zijn hond strekt zich uit rechts van hem op de grond en hijgt afwachtend. Hendrik opent zijn heuptasje, haalt er een koekje en zijn dagboek uit. Hij geeft het koekje aan zijn hond en herleest pagina zeven uit zijn dagboek. Ruth staat ondertussen aan zijn tafel, vraagt wat hij wil drinken. „Rozebottelthee, alstublieft.” „De rozebottelthee is op, Hendrik.” Hij kijkt niet-begrijpend door zijn bril omhoog. „Ik heb er hier gisteren nog gedronken.” „Het spijt me, maar dat moet dan het laatste zakje zijn geweest. Wil je iets anders? Rodevruchtenthee, misschien? Die heeft dezelfde kleur.” „Goed, doe dat dan maar.” Hendrik kijkt verslagen. Ruth heeft medelijden met hem. Ze houdt hem in de gaten terwijl ze het theezakje onder de lepel op het schoteltje legt. Links ervan twee suikerklontjes, zoals hij het wil. Wanneer ze aan zijn tafeltje komt, ziet ze Hendrik naar een lege bladzijde in zijn dagboek staren. Pagina zevenendertig. Dat is nieuw. „Nogmaals sorry, Hendrik.” Hij reageert niet. „Hoeveel moet ik u?” Ze ziet het geld al klaarliggen in zijn handen. „Twee euro twintig, alsjeblieft” Ruth glimlacht. „Dit is twee euro en twintig cent, alstublieft, dankuwel.” Hij kijkt niet op, staart naar de thee. Ruth draait zich om naar de koffiemachine om de koffiebonen bij te vullen. Wanneer ze hem weer wil aankijken, is hij verdwenen. De thee onaangeroerd. Het dagboek ligt nog steeds open, op pagina zevenendertig. Er staat iets op geschreven. Ruth schuifelt dichter, schrikt wanneer ze de woorden leest die in het papier lijken gekrast. „Nu ben ik hier, op deze bladzijde, te midden van mijn woorden en gedachten. Getekend, Hendrik.” Het hondje trommelt onrustig met zijn voorpootjes op de zitting van de lege stoel…


© Joris

woensdag 16 november 2016

GEDAANTEWISSELING: Strandverlangen

Tweeduizend jaar geleden overleed de Italiaanse dichter Ovidius. In de eerste jaren van onze jaartelling voltooide hij zijn METAMORPHOSEN.    
In die fantasierijke verhalen vertelt hij hoe meisjes bomen worden.  Of vleermuizen.  En hoe jongens uitgroeien tot zwanen of tot een hert.  
En dat allemaal tegen de achtergrond van een druk universum waarin goden, nimfen en mensen ofwel in de netten van de liefde, ofwel in de kluisters van de haat en wraak gevangen zitten.   
De grondgedachte van de metamorphosen blijft: ‘alles beweegt, niets blijft en niets vergaat…’

Pakweg 2000 jaar later hebben de cursisten van de opleiding Schrijven aan onze academie ook hun verbeelding aan het werk gezet   Zij schreven een tekst waarin een gedaanteverandering zit verwerkt; de ene keer al opvallender dan de andere keer. 

Strandverlangen     

 Twee nijlpaarden rijzen uit het heldere zeewater op. Ze ploeteren met schommelende lijven door de woeste branding.  Op het hobbelige zand verliezen ze bijna hun evenwicht. Dreunen onzacht tegen elkaar aan. Schateren het uit en wrijven ondertussen over de pijnlijke plekken op hun verrimpelde dijen. Wat het leven hen zo gul heeft geschonken, torsen ze nu tussen de rijen ligzetels mee. Trots paraderen ze in hun uitpuilende bikini’s. Voelen zich begeerd door de talloze loerende mannen op het strand. Borsten, buiken, billen, heupen. Lillend vlees, waar menige vent in kan verdwijnen.
De twee vrouwen doen Ida dromen. Wat zou ze geven voor een beetje van hun glorie. Naar haar lijf kijkt niemand om.  Haar bikini zit niet strak. Zij is plat. Vooraan, achteraan, aan de zijkant. Bij haar heeft een man niets om zich aan vast te klampen. Ze heeft het nooit heel erg gevonden. Als kind holde ze mee met de jongens. Of speelde ze alleen. Toen ze ouder werd, had ze meestal genoeg aan zichzelf. Ze trok zich terug in haar boekenwereld als mensen over haar uiterlijk begonnen. Daar was ze veilig. Maar dit jaar begon het meer en meer te knagen. Ze bekeek zich vaak in de spiegel. En ze zag …niets. Alleen maar rechte lijnen.  Ze sprak er ten einde raad met haar oma over. Die vertelde haar over dit verre strand. Het was een magische plek. Daar zou de oplossing naar haar toe komen. Ida wil het graag geloven. Maar ze zit hier nu al zolang. Ze zucht en gaat weer liggen.
De zon brandt op haar bleke vel. Al gauw sussen de strandgeluiden haar in slaap.

“Hello? Hello? Hello?”

Ida schrikt abrupt wakker. Voor haar staat een strandventer in short en T-shirt.  Hij herhaalt zijn hallo. Lacht zijn witte tanden bloot. Het zweet parelt op zijn getaande voorhoofd. Twee donkere ogen kijken recht in de hare. Ida voelt zich smelten. Hij wijst naar haar. Of beter naar haar borsten, buik en benen. Brabbelt van alles in een taal die ze niet begrijpt. En toont haar een doorzichtige plastic fles met een groen vettig goedje erin. Het lijkt wel... olijfolie.
Opnieuw wijst hij naar haar lichaam, naar de olie en dan naar de zee. Ida begrijpt hem niet, wil nee zeggen maar denkt dan plots aan haar oma. De oplossing komt naar je toe, galmt het door haar hoofd. Misschien is dit wel de oplossing. En zorgt deze man voor het magische waar haar oma het over had. De man ziet haar twijfelen, steekt vijf vingers in de lucht. Ida knikt nu. Ja, ze wil dit! Ze grijpt haar tas, haalt het geld eruit en betaalt hem. De man lacht tevreden. Wijst dan naar haar rug  met een vragende blik. Ida aarzelt even en knikt dan opnieuw. De strandventer neemt de fles en giet het goedje op zijn hand. Ida gaat op haar buik liggen. Met zachte voorzichtige bewegingen smeert hij haar schouders en rug in. En dan de achterkant van haar benen. Hij tikt even op haar schouder als hij klaar is. Ida wil eigenlijk dat hij haar helemaal insmeerde maar ze durft het hem niet te vragen. Hij geeft haar de fles terug. Lacht nog eens naar haar. Ida kijkt hem na tot hij verdwijnt tussen de parasols en ligzetels. Dan begint ze zichzelf verder in te smeren. Armen, benen, buik en zelfs haar borsten onder haar bikini. Ze glimt nu overal en er hangt een onmiskenbare olijfoliegeur rond haar.
 Ze wacht. Tien minuten, een halfuur, een uur. Begint te twijfelen. Misschien deed ze het verkeerd. Moet ze nog wat smeren. Nee, dat kan niet, ze druipt al van het vet. Wist ze maar hoe lang  het proces duurde. Of wacht eens. De man wees toch ook naar de zee? En die twee dikke vrouwen kwamen uit de zee. Dat is het natuurlijk! Ze moet het water in. Anders werkt het goedje waarschijnlijk niet. Ida houdt niet van zwemmen, kan het niet goed maar op dit strand voelt ze zich sterk. Opgewonden moffelt ze haar spullen weg onder haar ligzetel en stapt dan op het water af.
De zee voelt koud aan na al die uren dat ze op het strand liggen bakken heeft. Ida hapt naar adem terwijl ze door het zoute water glijdt. Verder en verder zwemt ze. Haar benen en armen worden moe. De strandgeluiden sterven weg. Ze voelt zich log en zwaar. Ze kijkt door het heldere zeewater naar haar lichaam.   Nee,  ze is nog niet veranderd. Ze kan niet meer. Maar ze zwemt nog even door. Wil niet opgeven. Dat. Nooit


© Ineke

zondag 13 november 2016

GEDAANTEWISSELING: Voldoening

Tweeduizend jaar geleden overleed de Italiaanse dichter Ovidius. In de eerste jaren van onze jaartelling voltooide hij zijn METAMORPHOSEN.    
In die fantasierijke verhalen vertelt hij hoe meisjes bomen worden.  Of vleermuizen.  En hoe jongens uitgroeien tot zwanen of tot een hert.  
En dat allemaal tegen de achtergrond van een druk universum waarin goden, nimfen en mensen ofwel in de netten van de liefde, ofwel in de kluisters van de haat en wraak gevangen zitten.   
De grondgedachte van de metamorphosen blijft: ‘alles beweegt, niets blijft en niets vergaat…’

Pakweg 2000 jaar later hebben de cursisten van de opleiding Schrijven aan onze academie ook hun verbeelding aan het werk gezet   Zij schreven een tekst waarin een gedaanteverandering zit verwerkt; de ene keer al opvallender dan de andere keer.  

Voldoening

Waar zijn al die onbezorgde woensdagnamiddagen gebleven?
Die namiddagen dat ik zorgeloos binnen speelde als het buiten regende, om in tussenpozen op de zetel te kijken naar mijn favoriete jeugdprogramma’s. Of om een boek te lezen voor school. Dat hoorde er ook bij. Als ik dat niet deed op de driezit in de woonkamer, was het vast op een stoel die ik tot bij de radiator had gesleurd zodat ik daar mijn rug aan kon warmen. Ik las niet enkel omdat het moest, maar omdat ik dat graag deed. Boeken zijn een poort naar een andere wereld, waar draken wachten op ridders die hen zullen verslaan, zeeën verkend worden door kapitein Nemo en een schat slechts enkele bladzijden ver is…
In elk boek kreeg ik de kans, telkens ik een bladzijde had omgeslagen,  om uit te groeien tot een held.
Op een zomers terras, aan de oevers van de Leie, zit een zilveren mikaatje gekneld tussen twee stoepstenen. Het friemelt zich een weg naar de vrijheid. Tot een bruuske bries het papiertje opschept. Het wappert in bochten tot net boven de grond en glinstert in het zonlicht. 
Mijn grote roodgelakte teen vangt het blinkende niemendalletje op en laat het heel even op de wreef van mijn voet balanceren.  Ooit was dit ragfijne ding een bolster rond een snoepje.
Ik raap het op, koester het in mijn handpalm en voel me ineens kwetsbaar. Een verhaal over een afgedankt iets, een iets uit het niets, ritselt door mijn gedachten. Ik vouw mijn hand open en blaas zo hard dat mijn kleine zilveren bondgenootje verder opstijgt.
Het doorboort koude en warme luchtgolven, recht op zijn doel af.
En kijk! Hoog boven de wolkenslierten, groeit het uit tot een kolossale stalen vogel met weidse vleugels.
Zwevend krast hij dikke witte strepen in de staalblauwe hemel.
De vogel heeft meerdere ogen. Dat zijn de ovalen raampjes waartegen platgedrukte neuzen plakken. 
Zij, daar hoog in de hemel, zien een mensje zitten op een zomers terras, hier aan de oevers van de Leie.  

© Evelyn